Paulus
Feya houdt niet van netjes. Van glimmende
schoenen en jurken met
strikjes en zo. Ze houdt meer van laarzen om mee in de modder
te
lopen en kleren waar je niet op hoeft te letten. En ze houdt van
Pau-
lus.
Paulus is haar pony. Alles aan Paulus is
stevig. Zelfs zijn bruine
vacht ziet eruit alsof hij van borstels is gemaakt. Paulus ruikt
lekker
naar buiten en als je met je handen door die stevige haren gaat,
zijn
ze opeens zacht en warm.
Iedere dag rijden Paulus en Feya samen in
het weiland. Paulus met
zijn borstelvacht en Feya met haar modderlaarzen en haar
kleren
waar je niet op hoeft te letten.
Tot die ene dag. Paulus voelde meteen al dat
er iets vreemds aan de
hand was. Feya's laarzen glommen en ze droeg nette kleren
die
eigenaardig roken. Ze bracht Paulus naar een wagen waar hij
in
moest en dat vond hij al niet zo'n best idee.
„We doen mee aan een wedstrijd," zei ze.
Haar stem klonk anders en
Paulus liet zich met stijve benen de wagen induwen.
Toen hij eruit kwam werd het allemaal nog erger. Overal waren
men-
sen en Feya stond wel bij hem, maar iedereen riep naar haar
en
gebaarde waar ze naartoe moest en wat ze moest doen.
Feya werd stiller en stiller en Paulus wilde dat dit
ophield.
Ze kwam op zijn rug zitten, maar de mensen bleven maar tegen
haar
praten.
„Kom Paulus," zei ze. Dat zei ze altijd,
maar niet zoals nu. Hij kon
maar beter blijven staan.
„Kom op nou Paulus," zei Feya.
Een meneer begon te roepen dat ze op moesten
schieten. Een
meneer met een boze stem, waar Paulus helemaal niets mee te